Néerlandais dans le secondaire/le magasin : exercice lacunaire : correction

Un livre de Wikilivres.
  1. (Een aanbetaling) is een geldsom die je op voorhand betaalt als je bijvoorbeeld iets bestelt.
  2. De trein uit Antwerpen is om 8 uur vertrokken en om 8.50 in Brussel (aangekomen).
  3. Met (een bankkaart) kun je geld uit een geldautomaat halen.
  4. Volgens mij (bestaan) feeën alleen maar in sprookjes.
  5. We hebben dit boek niet in voorraad, wilt u dit (bestellen)?
  6. In onze winkel kunt u met een bankkaart (betalen).
  7. Het parlement moet (het budget) voor volgend jaar goedkeuren.
  8. Kleding voor kinderen vindt u op (de kinderafdeling), voor vrouwen is het op (de damesafdeling) en voor mannen op (de herenafdeling).
  9. Bij een pak draagt men vaak (een das).
  10. Cadeau is synoniem met (geschenk) = cadeau betekent hetzelfde als (geschenk)
  11. Als iets naar verhouding veel geld kost, dan is het (duur). Als het weinig kost, dan is het (goedkoop).
  12. Als je iets wilt weten, dan ga je (inlichtingen) vragen.
  13. Je moet aan (de kassa) betalen.
  14. U kunt deze broek in (de paskamer) passen.
  15. We hebben een ruime (keuze) in schoenen = we hebben schoenen in allerlei soorten en maten.
  16. Iemand die iets in een winkel koopt is (een klant).
  17. Kunt u me (helpen) de straat over te steken. Ik ben blind.
  18. (Een laars) is een soort schoeisel dat tot de knie reikt.
  19. Hij heeft grote voeten. Hij heeft (maat) 47.
  20. Auto's zijn er in verschillende (modellen), sommige rijden op diesel, andere op benzine.
  21. Een week telt ongeveer 600 000 seconden, om precies te zijn is dat 604800.
  22. De (prijs) van een (product) = hoeveel je ervoor moet betalen.
  23. Een paskamer is een ruimte waar je nieuwe kleding (past).
  24. Het is koud hier. Ik ga een warme wollen (trui) aantrekken.
  25. Het is april. (Volgende) maand is het mei.
  26. We hebben geen melk meer. (De voorraad) is op.


Source[modifier | modifier le wikicode]